zaterdag 14 februari 2009

~

Aan de schulprand van mijn bruidsjurk lag het niet,
uit mijn schulpje aan de zelfkant kwam ik niet.
Schelpenstranden deden mij momentgebonden
kruipen uit diezelfde schulp,
waarin ik me nu neerleg,
verstokt versteende dromen tel,
het is er één.

In mijn schulp ben ik niet bang,
want zie het zonlicht schittert
alle kleuren door de wanden van kristal.
Denken zij dat ik - zo zichtbaar -
geen verborgen hoekjes vind?
Denken zij dat ik - zo breekbaar -
mijn schulp tot kist bewonen wil?

'Denken zij', denk ik
en laat ze denken,
weet mijn schulp centraal verwarmd,
voel ik nu na al zijn schenken,
dat ik door hem ben verarmd.

Dichter dicht ik in mijn duister,
ik reikte je de sleutel aan,
ik zie je rug en proef je stilte
en ril bij alle standen maan.

Al te lang steeds voor het grijpen,
grijp ik bloedarmoedig in,
ik sluit de luiken,
vorm mijn schulpje om tot oesters paradijs,
nee, je hoeft geen mes te trekken,
breek je in, ben ik op reis.

De kans oneindig maal gegeven,
verkijkt zich nu aan je voorbij,
in mijn paarlemoeren mandje
weet ik mij van wachten vrij,
weet ik mij van god verlaten,
valt geloof aan scherven dood,
weet ik mij zo moe van praten,
wens geen hulp meer in mijn nood.

Duister dichter dicht ik tonen
tot dit woeste wiegelied,
ongevoelig voor het honen,
wie me zoekt, die vindt me niet.

Niemand meer om aan te vragen,
leid me zachtjes bij de hand,
niemand zal me horen klagen,
ik blus mijn eigen helse brand.

Aan de schulprand van mijn bruidsjurk lag het niet,
uit mijn schulpje aan de zelfkant kwam ik niet.
Dichtgeslagen leg ik laagjes om de parel,
hier in mij, één komt zonder kloppen binnen,
dood breekt ongevraagd mij vrij.



Sinéad O'Connor - Troy

Geen opmerkingen:

Een reactie posten