maandag 7 maart 2011

~
Ooit zijn deze panden afgeschreven,
rijp voor slopershand en hamers,
wellicht zullen ze de oude man
met druppel aan de neus verplaatsen.

Er zit een plaatje op de houten bank
naast de verstarde kat, 'Wereldstad'
staat op het raam en 'denkt u bij
het verlaten vooral aan onze buren.'

Wie dan hij, heeft zicht
op de verlaten grachten?
Wie dan hij, heeft weet van
dat wat nimmer rijmen zal?

Op het genageld koper lees ik:
'Vaste klant, A.Z. en komma 97,
ik lijd aan zwarte staar,
zoek waarheid in een lach.

Mijn ogen vinden niets,
de man met vele namen
fluistert in een kastje,
glijdt buitengaats en danst.

Hij roept de zwerver aan,
in het lege wachtlokaal
kust hij zijn kind
en oefent troost,

ziet rond, op, om en af
naar hen die zijn gekomen,
er spat iets uit elkaar,
een iets dat niets

niets meer niets minder is
dan waan in oude lompen,
mijn ooglidslag vertraagt,
vetzucht vervormt mijn zicht.

Het pleit was al verloren
voor de bezorger sprak,
licht in luchtweerkaatste stilte,
de hemel zat potdicht.

Amsterdam, 18 mei 2004

Geen opmerkingen:

Een reactie posten