dinsdag 21 december 2010

~

Een pet bedekt het Maghrebijnse hoofd
en aan zijn zij staat Hassan,
wij staren doof naar eigen hand
en drijven af naar zuid.

Kinderen gekooid in kelders
waar niet te schuilen viel,
een zoon graaft putten in de tuin en
uit een abc golft groen bedorven bloed.

Geef mij je oor, je mond, je lach,
opdat ik verder reizen mag
langs het rode kruis naar oost,
om Wenen te bewenen.

Een Bombardier van Boedapest
laat propellerbladen draaien
boven tempels van verraad,
bladgoud geklemd in steen.

En Kazanskaya is weer thuis,
of voert men haar weldra weer mee
langs een slagveld met gewonden?
De berg der talen kreunt.

Een werkeloze weduwe wijst naar de rug
waarop de kop van een verdachte,
haar tinteldoos draagt zwaar het hoofd,
waar wodka het gekrijs niet zwijgend krijgt.

Hoofd bedekt met pet en Hassan is verdwenen,
verdwaasd staart hij naar euro's op zijn toog
en noemt het zacht, hij kent de oorlog
die ons zo tergend langzaam wurgt.

Er landt een rupsje op mijn arm,
het kruipt met hoge bochelrug
alsof het zegt n n n n
en er is licht.

Delft, 30 augustus 2004

Geen opmerkingen:

Een reactie posten