vrijdag 26 februari 2010

~

Behoedzaam strijkt ze strakgespannen kaken
en streelt de bange jager die zichzelf verloor,
in doffe spiegels blaft een zot zich schor
tegen de slaaf, die alles stuk wil maken.

Wit wijst ze ademgevend groen van hout
aan het kind van nimmer meer begrijpen,
dat ratten ziet in kerkers bij het nukkig nijpen
van het oog door een gekarteld gat van goud.

Strepen licht vallen in stof van bange jaren,
het dwarrelt op bij iedere stap en zucht,
weerkaatst de slaafse jager van de pennenvrucht;
wie reikt de sleutel, wie bespeelt de zachte snaren?

De slaaf breekt los, de talenjager glijdt
door bodem van de mand der manden, valt
mee met wraak na broedermoord en branden,
wast zich dan schoon en is bevrijd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten