maandag 14 december 2009

~

Hij staarde naar het spijsbrood.
Waar was ze nou?
Het was toch haar hand
die net had aangereikt?

Het was toch haar mond,
die hij zo kort daarvoor
nog had geprezen
om de schone vorm?

Door moeheid overmand,
de oogleden te zwaar,
zaten zij hem zelfs in
eigen hoofd nog achterna.

In de coupé hadden
zijn geur en rook
de reizigers verjaagd,
maar zij bleef onverstoord,

sprak zacht over
een eigen plek,
en over recht op zorg,
in ogen schonk ze troost.

En dat wat restte
van zijn tanden plantte
zich in het zoete brood,
houvast dat zij er was geweest.

Hij wist al wat er komen zou
toen achter hem
'uw plaatsbewijzen
alstublieft' weerklonk.











Geen opmerkingen:

Een reactie posten