zaterdag 28 november 2009

~

Charles Baudelaire
* 9 avril 1821 à Paris
† 31 août 1867 à Paris

Uit: Les fleurs du mal

A une dame créole

Au pays parfumé que le soleil caresse,
J'ai connu, sous un dais d'arbres tout empourprés
Et de palmiers d'où pleut sur les yeux la paresse,
Une dame créole aux charmes ignorés.

Son teint est pâle et chaud ; la brune enchanteresse
A dans le cou des airs noblement maniérés ;
Grande et svelte en marchant comme une chasseresse,
Son sourire est tranquille et ses yeux assurés.

Si vous alliez, Madame, au vrai pays de gloire,
Sur les bords de la Seine ou de la verte Loire,
Belle digne d'orner les antiques manoirs,

Vous feriez, à l'abri des ombreuses retraites,
Germer mille sonnets dans le coeur des poètes,
Que vos grands yeux rendraient plus soumis que vos noirs.

~*~

Voor een Creoolse dame

In een welriekend land, steeds door de zon verwend,
sprak ik onder een purper baldakijn van bomen,
palmbomen die op ons hun loomheid lieten stromen,
met een creoolse, van een schoonheid ongekend.

Haar teint is bleek en warm, haar donker haar bekorend,
er is iets in haar hals van een voorname zwier,
haar glimlach is verstild, haar oogopslag is fier;
ze lijkt, rijzig en slank, als voor de jacht geboren.

Mocht u, mevrouw, naar het land van ware glorie reizen,
't zij naar de groene Loire of de Seineboorden,
elk oud kasteel zou zich met u gelukkig prijzen.

Dan deed u, in uw lommerrijke toevluchtsoorden,
sonnetten rijpen in wel duizend dichterharten,
dienstbaarder aan uw grote ogen dan uw zwarten.

~*~

Vertaald door Peter Verstegen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten